De geestelijke vader van Maarten Koning is Anton Beerta, zijn leermeester en mentor bij het Rijksbureau voor de Statistiek. Beerta is een charismatische en bevlogen man die Maarten inspireert om zich in te zetten voor de wetenschap. Hij leert Maarten om kritisch te denken en om zijn eigen mening te vormen.
Maarten is echter ook kritisch op Beerta. Hij vindt hem soms arrogant en onbetrouwbaar. In deel 2 van de romancyclus, Vuile handen, laat Maarten zich verleiden door de schijnwereld van de wetenschap. Hij maakt “vuile handen” door zich te laten inzetten voor projecten die hij niet in zijn hart steunt.
In deel 7 van de romancyclus, De dood van Maarten Koning, krijgt Maarten bericht dat Beerta is overleden. Hij is verdrietig, maar ook opgelucht. Beerta’s dood betekent voor hem de beëindiging van een periode in zijn leven.
De relatie tussen Maarten en Beerta is een complexe relatie. Het is een relatie van liefde en haat, van bewondering en afkeer. Het is een relatie die Maarten helpt om te groeien en om zijn eigen weg te vinden in de wereld.
In een interview met de Volkskrant zei J.J. Voskuil, de auteur van de romancyclus, dat hij Beerta baseerde op een aantal figuren die hij in zijn eigen leven had ontmoet. Een van die figuren was zijn eigen hoogleraar psychologie, Willem Hofstee. Hofstee was een charismatische en bevlogen man die Voskuil inspireerde om zich in te zetten voor de wetenschap.
Een andere belangrijke inspiratiebron voor Beerta was de Nederlandse filosoof en theoloog Herman Dooyeweerd. Dooyeweerd was een fel criticus van het materialisme en de rationaliteit. Hij pleitte voor een integrale benadering van de werkelijkheid, die rekening houdt met zowel de materiële als de geestelijke dimensie.
De figuur van Beerta is dus een samensmelting van verschillende invloeden. Hij is een complexe en veelzijdige figuur die een belangrijke rol speelt in de ontwikkeling van Maarten Koning.